De Eerste Wereldoorlog
Honderd jaar geleden, op 11 november 1918 om 11 uur in de morgen, kwam er een einde aan een vier jaar en drie en een halve maand durend Armageddon, vandaag beter bekend als de Eerste Wereldoorlog of, bij de Belgen, Britten en Fransen, als de Grote Oorlog.
Tekenend voor de bloederigheid van die strijd was dat zelfs die laatste dag, ondanks dat er slechts enkele uren zaten tussen zonsopgang en wapenstilstand, bijna 3000 soldaten het leven lieten. In totaal kwamen er in die jaren ongeveer 10.000.000 militairen door krijgsgeweld om het leven, ofwel: 6000 per dag. Aangezien iedere oorlog een ‘gesneuveld versus gewond’-ratio van ongeveer 1 op 4 kent, betekent dit dat er pakweg 40.000.000 gewonden vielen, bijna 25.000 per dag. Het aantal zieken – ook al voordat in 1918 de Spaanse Griep toesloeg – lag nog veel hoger. Het geeft aan dat de oorlog niet alleen voor de bevelvoerende militairen een complex vraagstuk vormde, maar ook voor de medici die de lichamelijke en geestelijke gevolgen ervan binnen de perken moesten zien te houden. En dat terwijl de medische revolutie van de negentiende eeuw, met zijn anesthesie, hygiënisme en bacteriologie, hun het idee had gegeven dat het helende staal van het scalpel het eindelijk zou kunnen opnemen tegen het vernietigende staal der militairen.
Een kettingreactie van oorlogsverklaringen
De kiem van de Eerste Wereldoorlog lag in een giftige mix van factoren: het nationalisme in de eind-19e-eeuwse Europese landen; de teloorgang van grote rijken als het Ottomaanse, het Oostenrijkse en het Russische, die sinds 1815 voor een machtsevenwicht hadden gezorgd; de eenwording van de Duitse landen, die daarmee in één klap een factor van belang werden; de daaraan voorafgaande Frans-Duitse oorlog van 1870-1871, die Elzas-Lotharingen van Franse in Duitse handen deed overgaan; en de diverse, soms openlijke en soms geheime allianties die tussen de verschillende Europese landen werden gesmeed, waardoor er bij een oorlogsverklaring van het ene tegen het andere land een kettingreactie van andere oorlogsverklaringen ontstond. Zij verklaren hoe een in feite weinig beduidend incident als de moordaanslag van een Servische nationalist op de Oostenrijkse aartshertog en diens vrouw, eind juni 1914, in één maand tot een oorlog kon leiden van een omvang die de wereld nog nooit had aanschouwd.
Waarom zo bloedig?
De oorlog werd zoals gezegd een extreem bloedige strijd. Ook dat was het gevolg van een combinatie van diverse factoren. Ten eerste was er de militaire doctrine van wat de Fransen ‘de aanval tot het uiterste’ noemden. De meeste militaire theoretici waren van mening dat alleen de aanval, liefst te paard, zwaard vooruit, een waar militair waardig was. Degenen die waarschuwden dat dit weleens slecht kon aflopen, werden beschouwd als defaitisten die het ware militaire hart misten.
Verder kon volgens de theoretici, zelfs als zij toegaven dat verdedigen op zich slimmer was, de oorlog alleen door de aanval worden beslist. Als er niet werd aangevallen zou de oorlog weliswaar op korte termijn weinigen het leven kosten, maar ook eindeloos duren. Liever een korte bloedige – lees: heldhaftige – strijd, dan een eindeloos voortmodderen, wat op termijn ook nog eens meer mensen naar de eeuwige jachtvelden zou sturen. Met de kerst moest en, zo was de overtuiging van velen, zou iedereen weer thuis zijn.
‘Shellshock’
De werkelijkheid werd een combinatie van regelmatige aanvallen en, zeker aan het westelijk front, langdurig wachten in loopgraven. Maar ook in die loopgraven vielen voortdurend slachtoffers door sluipschutters, gas en granaten.
Het zinloos wachten in een loopgraaf in combinatie met de voortdurend aanwezige, al te reële angst ieder moment het leven te kunnen laten, bleek een van de grote veroorzakers van wat bekend is komen te staan als ‘shellshock’ – letterlijk vertaald: de geestelijke schok veroorzaakt door granaten, wat in België d’n klop werd genoemd.
Het merendeel der artsen ontkende overigens het verband tussen neurose en de omstandigheden in de loopgraven. Zij zochten de oorzaak in erfelijkheid of een – al dan niet aangeboren – gebrek aan wilskracht, een oorzaak bij de soldaat zelf dus. Zij verwierpen dan ook benamingen als shellshock, niet alleen omdat die medisch onjuist waren, maar ook omdat de relatie met de oorlog erin doorklonk.
Typerend is dat toen in 1918 de ‘Sitzkrieg’, die vanaf eind 1914 de oorlog had getypeerd, weer overging in een bewegingsoorlog, het aantal neurotici daalde terwijl het geweldsniveau dat allesbehalve deed.
Moderne wapens
Het gebruik van strijdgassen was een van de redenen waarom de oorlog bloedig werd en niet binnen een paar maanden voorbij was. Was de militaire doctrine er een van Napoleontische tijden, de wapens die konden worden gebruikt waren dat allerminst.
De mitrailleur, waarvan vóór augustus 1914 werd gedacht dat hij alleen effectief was tegen ‘domme zwartjes’, bleek in zijn dodelijkheid geen onderscheid te maken naar huidskleur. Een mitrailleur gaf de verdedigende partij een enorm voordeel op de aanvallende partij. Was eerst voor spervuur een heel bataljon van goed getrainde soldaten nodig, nu kon een zojuist opgeroepen dienstplichtig soldaat met een mitrailleur eenzelfde effect sorteren, dood en verderf zaaien en in zijn eentje een aanval met paard en lans tegenhouden.
Ook de duizenden bommen en granaten die op – maar gelukkig meestal naast – de soldaten neerdaalden, waren niet met de kanonskogels van Waterloo te vergelijken. Kort gezegd: de vuurkracht was enorm gestegen. Hier kwam bij dat dankzij het vliegtuig, dat ruim 10 jaar tevoren was uitgevonden, de vijand nu ook vanuit de lucht kon worden bestookt.
Het vliegtuig kan symbool staan voor het echec van het vooruitgangsdenken. In 1914 bleek dat alles wat in de eeuw daarvoor was uitgevonden dan wel verbeterd tot heil van de mensheid, ook voor de totale vernietiging was te gebruiken: niet alleen het transportwezen, massaproductie, communicatie, en techniek, maar ook de geneeskunde. Artsen kregen te maken met een dubbele loyaliteit, niet alleen aan de patiënt maar ook aan de staat en de krijgsmacht, wat bijvoorbeeld resulteerde in het oplappen van soldaten voor hernieuwde frontdienst. Dit heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de oorlog verlengd en daarmee het aantal slachtoffers vergroot.
In april 1915 voegde zich hier het gaswapen bij. Vindingen als chloor- of mosterdgas – heden ten dage massavernietigingswapens genoemd – waren mede dankzij het snel gedistribueerde en allengs beter wordende gasmasker, op de keper beschouwd weinig dodelijk. ‘Slechts’ 1% van de 10.000.000 doden viel eraan ten offer, de anderen overleden als gevolg van conventionele wapens. Strijdgas voegde echter wel een gruwel toe aan de reeds bestaande gruwelen en was door zijn sluipmoordenaarseffect een groot veroorzaker van psychische problematiek. Dit gold overigens ook voor het gasmasker, dat de soldaat immers het enige ontnam dat nog echt van hem was, zijn gezicht, en dat daarmee de oorlog letterlijk ontmenselijkte. Dat deed het echter ook figuurlijk, evenals de stalen helm dit had gedaan. Middelen die waren ingevoerd ter bescherming van het individu, maakten door hun dehumaniserende effect de strijd in het algemeen genomen juist nog furieuzer.
Ongekende omvang
Bij dit alles voegde zich nog één cruciale factor: de krijgsmachten zelf waren van een nimmer geziene omvang. Veel bommen op veel mensen maken veel slachtoffers. Zoals gezegd moesten die krijgsmachten geregeld hun betrekkelijk veilige loopgraaf verlaten en het niemandsland tussen het eigen leger en de vijandelijke loopgraaf intrekken, omdat anders inderdaad de oorlog schier eindeloos zou voortduren. Om de zoveel tijd werden dus aanvallen gelanceerd die met regelmaat vreselijke gevolgen hadden, ook omdat die slagen maanden konden duren in plaats van dagen, zoals in Napoleontische tijden, en omdat de aanvallen over een enorm gebied waren uitgestrekt, in plaats van de luttele vierkante kilometers bij Waterloo.
Hele steden en dorpen verdwenen van de aardbodem, en lang niet altijd werden deze na afloop van de oorlog weer opgebouwd. De slag om Verdun duurde van februari tot november 1916, die bij de Somme van juli tot november in datzelfde jaar en de derde slag om Ieper (‘Passendale’) van eind juli tot midden november 1917. Toch is vooral de slag bij de Somme bekend en berucht geraakt vanwege zijn 1e dag, een dag die symbool is komen te staan voor het lijden en sterven in de gehele strijd.
De slag bij de Somme
Een week lang waren de Duitse stellingen met honderdduizenden granaten gebombardeerd. Dus moest, zo was de aanname, iedereen wel dood zijn en al het door de Duitsers neergelegde prikkeldraad vernietigd. Dit al-vernietigende – zo was de hoop – bombardement was uitgevoerd omdat het Britse opperbevel de martiale inslag van de dienstplichtige soldaten, die voor het eerst in de strijd werden geworpen, niet vertrouwden. Dus werd ervoor gezorgd dat de soldaten alleen maar vooruit hoefden te wandelen om de vijandelijke loopgraven in te nemen. Dat was althans de gedachte.
Maar het prikkeldraad was niet stuk en de vijand niet dood. Die kwam na afloop van het bombardement uit zijn ondergrondse schuilplaatsen en nam plaats achter de mitrailleurs. Het gevolg was dat er alleen die ene dag al 20.000 Britten sneuvelden, tezamen met ongeveer 5000 Duitse en 5000 Franse soldaten. Het is de dodelijkste dag in de militaire geschiedenis, alleen mogelijk geworden door de voor de oorlog van 1914-1918 typerende combinatie van vuurkracht, grootte der legers en militaire doctrine.
Consequenties voor de medische zorg
Het gigantische aantal gewonden en zieken noopte tot een enorme uitbreiding van het medisch apparaat. Het Britse Royal Army Medical Corps bijvoorbeeld groeide van 20.000 artsen en verpleegkundigen aan het begin van de oorlog naar 160.000 aan het eind. Dit had uiteraard gevolgen voor de hulp aan burgers. Frankrijk telde 22.000 artsen. Daarvan vertrokken er 19.500 naar het front of het militaire hospitaal. In plaats van 1 arts voor 2500 burgers was er tijdens de oorlog voor gemiddeld 14.000 burgers nog slechts 1 arts beschikbaar. Hele gebieden zaten van de ene op de andere dag zonder medische hulp en de artsen die er waren, konden weinig uitrichten omdat ook de medicatie voor soldaten was bestemd. Mannelijke patiënten kregen daarbij voorrang boven vrouwen, kinderen en bejaarden, omdat mannen, als zij nog geen soldaat waren, het alsnog konden worden.
De militaire of Rode Kruis-artsen kregen te maken met problemen die ze nog nooit hadden gezien, op een schaal die ze nog nooit hadden meegemaakt, maar waarvoor zij wel een verantwoorde oplossing moesten zien te verzinnen. Daarbij moesten zij het belang van de staat en de krijgsmacht, en niet alleen dat van de zieke of gewonde soldaat, terdege in het oog houden. De antwoorden die zij hierop formuleerden hadden alles te maken met de wijze waarop zij zich tegenover de oorlog verhielden. Was de oorlog louter een veroorzaker van fysieke en psychische ellende of was er op medisch gebied iets van te leren? Steunden artsen de oorlog uit nationalistische motieven of verwierpen zij hem op grond van internationalistisch-humanistische of medische overtuigingen? Was de oorlog alleen een bron van medische dilemma's of bood hij ook een mogelijkheid de beroepsstatus te verhogen en geld te verwerven? Al deze vragen komen aan de orde in deze themasite van het NTvG over de Eerste Wereldoorlog.